Welkom! op PensioenGenieten.nl, pensioen in helder Nederlands!

Wtp Wet toekomst pensioenen



Verandering

WTP: Wet toekomst pensioenen

Op deze pagina lees je hoe pensioenregelingen er uit zien na omzetting naar een nieuwe pensioenregeling volgens de Wtp, ofwel de Wet toekomst pensioenen. Wat verandert er?

 


 

Veranderingen in het nieuwe pensioenstelsel onder de Wtp (Wet toekomst pensioenen)

Wat zijn de grootste veranderingen onder het nieuwe pensioenstelsel, als gevolg van de Wet toekomst pensioenen?

  1. Uitkeringsovereenkomsten (Middelloon– en eindloonregelingen) mogen straks niet meer.  Alleen premieovereenkomsten zijn straks nog maar mogelijk. Zie Uitleg: Soorten pensioenregelingen.
  2. De startleeftijd voor het opbouwen van pensioen wordt verlaagd van uiterlijk 21 naar uiterlijk 18 jaar.
  3. De ambitie voor het pensioen is:
    1. bij 40 opbouwjaren 75% van het gemiddelde loon (inclusief AOW), of
    2. bij 42 opbouwjaren een pensioen van 80% van het gemiddelde loon (inclusief AOW).
  4. De maximale premie voor ouderdomspensioen (OP) + nabestaandenpensioen dat ingaat bij overlijden van de deelnemer ná de pensioendatum (NPnpd), is een gelijkblijvende premie van 30% van de pensioengrondslag. Tijdelijk, tot 1 januari 2037, mag er bij wijze van compensatie nog worden uitgegaan van 3% extra premie, dus totaal 33% van de pensioengrondslag. Dit is om hiermee bestaande deelnemers te kunnen vergoeden. Dit heet Compensatiepremie’. Ook is nog een Eerbiedigende werking mogelijk van de premiestaffels.
  5. Nabestaandenpensioen (bestaande uit partnerpensioen en wezenpensioen) dat ingaat bij overlijden vóór de pensioendatum (NPvpd), mag niet hoger zijn dan 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon. De hoogte wordt dus niet langer afhankelijk van de diensttijd bij de werkgever. En de grondslag voor de berekening van de hoogte wordt nu het loon in plaats van de franchise. Er wordt bij de berekening van dit nabestaandenpensioen dus niet langer rekening gehouden met AOW of diensttijd.
    Dit partnerpensioen mag alleen nog worden verzekerd op risicobasis, niet meer op opbouwbasis.
    Deze risicopremies voor het nabestaandenpensioen worden afzonderlijk betaald door de werkgever, naast de beschikbare premie voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen dat ingaat bij overlijden na de pensioendatum.
  6. Gewijzigde definitie van ‘partner’. Nu is er nog verschil tussen wie partner is volgens de Pensioenwet, en wie partner is volgens de Wet op de loonbelasting 1964. Straks verwijst deze laatste wet naar de Pensioenwet, dus dan is het verschil weg. Ook kan de definitie van partner in de pensioenregeling nu nog verschillen per werkgever. Ook dat verschil verdwijnt hierdoor. Voor al ingegane uitkeringen van partnerpensioen heeft de wijziging van de partnerdefinitie geen gevolgen.
    1. De partner is straks:
      1. echtgenoot;
      2. geregistreerd partner; of
      3. de meerderjarige persoon die met de werknemer of de gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad (vader/moeder, kind), een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn (opa/oma, kleinkind), een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind.
    2. Van een gezamenlijke huishouding is sprake als:
      1. de betrokkenen een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten waarin zij zich wederzijds hebben verplicht bij te dragen in de kosten van levensonderhoud; of
      2. er sprake is van een samenlevingsverklaring waarbij is voldaan aan de voorwaarden bij ‘bepaald’ dan wel ‘onbepaald’ partnerpensioen:
        1. Bij een ‘bepaald partnerpensioen‘ is sprake van een gezamenlijke huishouding zolang er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren op hetzelfde adres te wonen en voor elkaar te zorgen. Dit wordt ook wel de ‘partnerverklaring’ genoemd.
        2. Bij een ‘onbepaald partnerpensioen‘ is sprake van een gezamenlijke huishouding als:
          1. voor het overlijden van de werknemer of ex-werknemer er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren op hetzelfde adres te wonen en voor elkaar te zorgen; of
          2. er na het overlijden van de werknemer of ex-werknemer een door de partner ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin hij/zij verklaart partner van de overledene te zijn geweest en hij/zij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, als dat er zake doet, op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene te hebben gevoerd.
            Van het aannemelijk maken van het voeren van een gezamenlijke huishouding is in ieder geval sprake bij inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden en een van
            de volgende omstandigheden:
            1. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
            2. het gezamenlijk eigendom van een huis; of
            3. een huurcontract op beider naam.
    3. Het wetsvoorstel biedt de ruimte om in gevallen waarin op basis van wat hierboven staat het partnerschap niet kan worden aangetoond,  ook andere maatstaven mee te laten wegen. Bijvoorbeeld dat de nabestaande al wel partner was voor uitkeringen uit de sociale zekerheid. Of dat de partner opgenomen was in het testament. Of dat de nabestaande de begunstigde is in een overlijdensrisicoverzekering van de overledene.
      In sommige gevallen pakt de bovenstaande partnerdefinitie onredelijk uit. Maar met de ruimte in de wet kunnen pensioenuitvoerders in die situaties alsnog partnerschap vaststellen. En zo nabestaandenpensioen toekennen.
    4. Het aanmelden van een partner voor de pensioenregeling heeft tot gevolg dat, als dit nog niet bestond, fiscaal partnerschap ontstaat. Voor de belastingdienst ben je dan officieel partner. Soms maakt dat niet uit, maar soms kan dat ook ongewenst zijn.
  7. De hoogte van het wezenpensioen (WzP) mag straks maximaal 20% van het pensioengevend loon zijn (met verdubbeling voor volle wezen). De hoogte wordt dus niet langer afhankelijk van de diensttijd bij de werkgever.
  8. De eindleeftijd van het wezenpensioen wordt uiterlijk 25 jaar. Nu is dat nog 30 jaar. In veel pensioenregelingen van werkgevers kom je nu nog de eindleeftijd van 21, 27 of 30 tegen.
    Dit wezenpensioen mag alleen nog worden verzekerd op risicobasis, niet meer op opbouwbasis. Deze risicopremies worden afzonderlijk betaald door de werkgever, naast de beschikbare premie die in het pensioenreglement staat beschreven als je pensioentoezegging.
  9. De hoogte van het nabestaanden-overbruggingspensioen (NOVP) gaat omlaag.
    1. Nu: maximaal 8/7 van de nominale Anw- uitkering inclusief de vakantietoeslag plus het verschil in verschuldigde
      premies volksverzekeringen over het partnerpensioen vóór en na de AOW-leeftijd (‘premie-compensatie’).
      Die premiecompensatie komt in de nieuwe wetgeving te vervallen.
    2. Straks dus maximaal 8/7 van de nominale Anw- uitkering inclusief de vakantietoeslag. Dus alleen nog compensatie van het ontbreken van een Anw-uitkering, omdat maar weinig mensen daar recht op hebben.
  10. Nettopensioen (pensioen over inkomen boven € 137.800 (2025)):
    1. Geen eerbiedigende werking voor bestaande premiestaffels.
    2. Dezelfde premiegrens (maximaal 30% van de pensioengrondslag) als voor het brutopensioen, maar gecorrigeerd met een ‘netto-factor’.
    3. Een stijgende premie blijft mogelijk voor nettopensioen.
  11. Bedrag ineens (ook wel genoemd: ‘10% lump-sum’):
    Er komt een mogelijkheid voor het afkopen (bedrag ineens) van maximaal 10% van het pensioenkapitaal op de ingangsdatum. De besteding van het kapitaal is vrij. Zie de aparte pagina hierover: Uitleg: Afkoop bedrag 10% ineens.
  12. ZZP’ers krijgen de mogelijkheid om zich vrijwillig aan te sluiten bij:
    1. een pensioenregeling in de tweede pijler die geldt voor de bedrijfstak waarin de zelfstandige werkzaamheden verricht.
    2. een pensioenregeling in de tweede pijler die wordt aangeboden door een algemeen pensioenfonds, verzekeraar of premie-pensioeninstelling (ppi) en die is opengesteld voor vrijwillige aansluiting door zelfstandigen.
      Gekozen kan worden om de zelfstandigen te laten deelnemen aan dezelfde pensioenregeling zoals die er al is voor werknemers. Ook is het mogelijk een aparte regeling voor zelfstandigen te introduceren.
    3. Vrijwillige voortzetting: Minister Schouten neemt de aanbeveling over, om de maximale periode van vrijwillige voortzetting bij een pensioenfonds te verlengen van tien naar vijftien jaar. Daarnaast gaat de termijn waarbinnen de voortzetting moet worden aangevraagd van negen maanden naar drie jaar.
  13. Het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt moet worden gehalveerd.
    1,7 miljoen werkenden bouwen geen pensioen op, blijkt uit recent onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB). Dat zijn zzp’ers (94% van hen), maar ook werknemers in loondienst (13% van hen). Minister Schouten wil, samen met werkgevers en bonden, het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt in vijf jaar verminderen met 450.000 mensen.